Met de nieuwe wielerkalender voor me, probeerde ik mijn kansen voor de klassiekers in het najaar zo goed mogelijk in te schatten. Het eerste wat me opviel was Milaan San Remo, de Primavera die voor een keer als de Autunno door het leven moest gaan. Daar zou, met de Tour in het vooruitzicht, de concurrentie wel eens pittig kunnen zijn. Meer kans zag ik daarom in Luik Bastenaken Luik, de Amstel Gold Race en Vlaanderens Mooiste die gereden werden tijdens de Giro, zodat ik van de meeste Italiaanse rivalen verlost leek, net als van gerenommeerde ronderenners als Bernal, Froome en Dumoulin. Nog beter waren echter de vooruitzichten op Parijs Roubaix. Die vond plaats tijdens de Vuelta op 25 oktober, het uitgelezen moment nu alle favorieten of afwezig (Wout van Aert verplicht in Spanje) of uitgeblust van een jaar vol uitgestelde spanning (Evenepoel als onmogelijke nieuwe Eddy) de pijp aan Maarten hadden gegeven.
Zo startte ik op de steentjes in Compiègne met uitsluitend Matthieu van der Poel en Niki Terpstra als naaste concurrenten. Het begon lekker, want Niki is geen man van de herfst, zo liet hij op strook negen weten. Verder rijdend met Matthieu in mijn wiel, maakte deze op de elfde plots een aardig grapje: ‘Weet je nog hoe ik de Gold Race won?’
Natuurlijk wist ik dat, maar zonder mijn antwoord af te wachten, vervolgde hij dat hij ook dit keer van plan was te winnen na een lange inhaalrace: ‘Ga maar. Ik zie je wel bij de streep.’
Ik wist niet wat me overkwam en had het gevoel dat ik, zo, lekker peddelend met een waterig zonnetje door de akkers en de velden, in een keer van het najaar naar het voorjaar werd gekatapulteerd. En toen gebeurd het. Op de zware stroken bij het bos van Wallers doemden er vier schimmen uit vervlogen jaren op. Daar reden ze, Cancellara en Boonen, samen met Hincapie en Knaven in hun kielzog. Oude kanonnen die oogden alsof ze ooit door onvermoede krachten werden voortgedreven. Ik haalde ze met een tussensprintje bij en vroeg wat ze van plan waren. Waarop Knaven iets mompelde waaruit ik op kon maken dat het voor dit kwartet niet meer dan een serieuze seniorentraining was. Dus kwam ik alleen het bos uit en spoedde mij de laatste fase in. Ter hoogte van Carrefour de l’Arbre leek het wel of de lente me nu echt te pakken had. Het begon te regenen en als was het een déjà vu, ontwaarde ik plotseling Hennie Kuiper in z’n eentje. Blijkbaar had ik Duclos-Lasalle en Moser over het hoofd gezien, want toen ik hem bij Hem bijna had ingehaald, zag ik hoe hij lek reed en wanhopig handenklappend in de berm belandde. Even overwoog ik een handtekening maar met nog slechts enkele kilometers voor de boeg besloot ik mijn ultieme kans te wagen, zeker toen ik uit de ploegleiderswagen vernam dat Van der Poel ergens bij Orchies in de modder was blijven steken. Ik vrat de laatste kasseien op als waren het aardappels, maar net toen het weer droog werd en de wind vlak voor Roubaix ging liggen zag ik, stoempend in de straten nabij de wielerbaan, nog twee truien voor me. Truien in de luwte die ik zelf gedragen had, maar nu werkend als kleurrijke lappen op een jonge stier. Zo draaide ik de baan op, de riempjes van mijn toeclips aantrekkend, klaar voor een sprint zonder publiek op weg naar een uitslag die niemand dat seizoen ooit heeft gezien.